Vergif - Een Roman uit het Noorsch
130 pages
Nederlandse

Vergif - Een Roman uit het Noorsch

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
130 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Informations

Publié par
Publié le 08 décembre 2010
Nombre de lectures 22
Langue Nederlandse

Extrait

The Project Gutenberg EBook of Vergif, by Alexander Kjelland This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org Title: Vergif Een Roman uit het Noorsch Author: Alexander Kjelland Translator: Margaretha Meyboom Release Date: May 9, 2010 [EBook #32306] Language: Dutch Character set encoding: ASCII *** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VERGIF *** Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/ Vergif [2] Typ. Gebr. Binger, Amsterdam. [3] Wereld Bibliotheek Onder leiding van L Simons Alexander Kjelland Vergif Een roman uit het Noorsch Vertaald door Marg. Meyboom Uitgegeven door de Maatschappij voor Goede en Goedkoope Lectuur —Amsterdam [5] Voorwoord Deze roman van Kjelland is vroeger in het Nederlandsch vertaald. Maar onder den geheel misleidenden titel: GETROUWD. De Noorsche titel GIFT kàn wel G e beteekenen;rdoch hier was niet een verleden t o u w deelwoord, doch het zelfstandig naamwoord V ebedoeld. r g Het V evan de verkeerde opvoeding op school èn in huis, die de r g i f jeugd bederft. Deze roman is meer dan 20 jaar oud; maar hij is in zijn menschteekening en zijn aanval op geestdoodende klassieke schoolvorming en op de, alle nobele opwellingen smorende kleingeestige vormelijkheid, behoudzucht, lafheid, vrees en huichelachtigheid nog even frisch als toen Kjelland hem schreef. In ons land is dezelfde strijd ook niet volstreden, sluimert hij langer dan goed is voor onze jeugd. Ook daarom lijkt ons het nieuw bekend maken van dit frissche en geestige en tegelijk zoo tragische werk een daad om gaarne te verrichten. Red. W. B. d i f [7] Eerste hoofdstuk. Kleine Marius zat zoet en stil in de bank. Zijn te groote donkerbruine oogen gaven zijn bleek gezichtje een uitdrukking alsof hij verschrikt was; en als hem onverwacht iets gevraagd werd kreeg hij een kleur als vuur en stotterde. Kleine Marius zat in op éen na de achterste bank, met een wat krommen rug; want er waren geen leuningen aan de banken en het was streng verboden tegen den lessenaar van de volgende bank te leunen. Zij hadden aardrijkskunde van elf tot twaalf uur op een warmen Augustusdag na de vacantie. De zon scheen in den tuin van den rector en op de vier groote appels aan zijn appelboompje. De blauwe gordijnen waren voor ’t eerste venster neergelaten, maar voor ’t andere had Abraham een vernuftig bedachte zonnewijzer van inktstrepen in de vensterbank gemaakt. Hij telegrafeerde juist aan de vragers in de klasse, dat het over halftwaalf was. “Welke steden zijn er nog meer?” vroeg de leeraar van den katheder en blies in een veeren pen. Hij was een specialiteit in ’t snijden daarvan; en in alle klassen, waar hij les gaf, lag een sierlijke verzameling veeren pennen, die niemand anders dan de Rector gebruikte. Toch had de leeraar, die Borring heette, moeite ze in orde te houden. Want het gebeurde vaak, dat de een of andere ontaarde leerling de pennen verzamelde in ’t vrije kwartier, ze in een inktkoker stak en er zoolang mee [8] omroerde in ’t zwarte sop, dat de punten naar alle kanten uitstaken en de schachten vol inkt zaten. Als dan daarna Borring in de klasse kwam en riep: “Neen maar, groote hemel! wie heeft mijn pennen vernield?”—dan klonk het antwoord vast en eenstemmig uit de heele klasse: “Meneer Aalbom!” Want het was bekend, dat de Heeren Borring en Aalbom elkander haatten met een innigen haat. Borring schrapte de penneschachten af en blies de fijne, witte en de van inkt doortrokken spiraaltjes van den katheder weg. “Nog meer steden.”—Hij mompelde even een zegenbede aan ’t adres van Aalbom, “meer steden! nog meer!” Geen ander geluid werd in de klasse gehoord, want de achterste bank moest vandaag een beurt hebben en daar antwoordde nooit iemand. Dat wist ook iedereen; maar voor de orde kregen ze toch eens in de maand een beurt, opdat ze hun 4 op de lijst zouden kunnen halen. En de vier of vijf jongens, die daar zaten, zagen er ook niet uit alsof ze er veel om gaven of ze àl of niet konden antwoorden. Daarom was er niemand op de voorste banken, die lust had gevaar te loopen door hun iets in te fluisteren. Alleen hij, die juist een beurt had, zat onrustig aan zijn atlas te friemelen, die dicht voor hem lag. Want onder ’t overhooren moest hij, die een beurt kreeg en zij, die naast hem zaten, hun atlassen dicht slaan. “Met een kaart vóór je is er geen kunst aan aardrijkskunde,” zei Borring. Tegen zijn gewoonte in had hij een beetje geleerd, de lange Tolleiv; ’t was over de steden in België; hij had zijn les thuis twee keer overgelezen en eens in de school. Maar die stilte, telkens als Borring weer gezegd had: “Meer steden,” de heel vage herinneringen aan de Belgische steden, die na Brussel kwamen, en het ongewone voor hem, dat hij antwoorden zou,—dat alles snoerde hem den mond, hoewel hij heel zeker nog één stad wist;—hij zat den naam in zich zelf te noemen, maar hij durfde zijn mond niet open doen; misschien was ’t wel heelemaal mis en zou hij als gewoonlijk door allen worden uitgelachen; ’t was maar ’t best te zwijgen. De anderen op de achterste bank wachtten kalm en onverschillig hun lot af. ’t Waren de grootste en sterkste jongens van de klasse; zij dachten er over om naar zee te gaan en gaven geen steek om hun rapport. Er was maar één van hen, die zijn aardrijkskunde-boek nam en ’t onder de tafel hield om nog wat van de steden in België te leeren en van wat daarop volgde. Kleine Marius zat zoo zoet in zijn bank. Zijn groote oogen volgden den leeraar oplettend, terwijl hij met iets onder den tafel bezig was; het leek wel, dat hij ergens knoopen in legde en die met alle macht aantrok. De heele klasse was zoowat aan ’t gonzen in dit warme middaguur; ieder [9] was met het zijne bezig. Enkelen deden niets, maar zaten met de handen in den zak en staarden in de lucht; de een schreef Latijnsche zinnen achter een hoop boeken; een ander had zijn hoofd op zijn arm gelegd en sliep rustig; aan ’t venster zat er een naar de vier appels van den rector te kijken, terwijl hij er over fantaseerde hoeveel er wel wezen zouden aan den anderen kant van den boom, dien hij niet zien kon, en ook in hoever het te doen zou zijn over dien muur te klimmen op een avond, dat het donker was. Twee waren samen bezig met een groote kaart van Europa, waarop ze schepen lieten zeilen van spaanders, die ze onder van de tafel sneden. Er woei een vliegende zuidwesterstorm in ’t Kanaal, zoodat “Freya” en “De goede Hoop” om het noorden van Schotland heen moesten varen, maar beneden bij Gibraltar lag de andere op den loer met een lang half potlood, dat hij in een inktpot had gestopt en dat een Algerijnsche zeeroover moest voorstellen. “Meer steden, nog meer.” “Nameur,” zeide Tolleiv plotseling. De halve klasse keek verbaasd om, en in op één na de achterste bank was er zelfs éen zoo onkiesch om zijn hoofd heelemaal onder tafel te steken, om te zien of hij zijn aardrijkskundeboek niet op zijn knie had liggen. “Namen—niet Nameur,” zei de leeraar knorrig en keek in het boek vóór zich, “neen, dat komt nu nog niet. Er zijn...... laat eens zien...... er zijn drie andere, die eerst komen. Welke zijn dat?—toe nu! wat zijn dat voor steden? ” Maar nu had Tolleiv alles gezegd wat hij wist en hij verzonk in doffe berusting, zonder op te letten, wanneer de leeraar in een penneschacht blies en weer zei: “Welke steden zijn dat?” Kleine Marius was zeker klaargekomen met zijn geheimzinnig werk onder de tafel; want op eens gooide hij wat naar zijn buurman en verborg zijn gezicht achter zijn handen, zoodat alleen zijn oogen er uit kwamen, die van den een naar den ander gingen. De buurman van Marius stuurde wat hij gekregen had weer naar zijn buurman en zoo ging het de heele klasse rond. Enkelen lachten, anderen namen het kalm op, alsof zij er al aan gewend waren; ze zonden het door en gingen weer aan hun bezigheden—wat die ook waren. Maar Abraham was bezig zijn zonnewijzer in de vensterbank te verbeteren, en toen zijn buurman hem een blauwen prop toegooide, werd hij knorrig. Hij kende die ratten wel, die Marius van zijn blauwen zakdoek maakte en ze verveelden hem zóó, dat hij de rat opnam en die door de klasse gooide zonder om te kijken. Maar daardoor gebeurde het, dat de zakdoek van Marius in Spanje neerkwam en den roover met de koopvaardijschepen op den grond sleepte, terwijl de twee, die midden in een spannenden strijd voor Gibraltar waren, opsprongen van hun bank. [10] [11] Dat stoorde den leeraar: “Wat was dat daar?” “Een rat,” was het onmiddellijke antwoord. Maar toen nu de welbekende rat van Marius bij zijn staart van den grond werd opgenomen, barstte de heele klasse in lachen uit; want Marius was erkend als een meester in ’t ratten maken, vooral had hij slag om de ooren goed te krijgen. Maar de Adjunkt werd boos: “Bah, Marius! ben je nu weer bezig met die flauwe ratten? Me dunkt, dat je nu toch te oud wordt voor zulke kinderachtige streken.” Marius kreeg zijn zakdoek terug en begon—erg in zijn wiek geschoten —de knoopen weer los te maken; toch moest hij nu en dan zijn lachen verbergen; hij vond het zoo grappig zooals Abraham die rat weggooide. De leeraar keek op de klok. ’t Uur was bijna om; hij legde zijn dierbare veeren pennen op zij, blies den katheder schoon, knipte zijn mes dicht en begon weer met zijn boek. “Nu, Tolleiv!—je weet er weer niets van. Jij weet ook nooit wat.—Jij dan, Reinier! Kun jij me nog een stad in België noemen, behalve Brussel? —Namen is al genoemd. Nu!... meer steden, nog meer! Jij ook niet? —neen, natuurlijk! Jelui bent allemaal één pot nat, daar achter. Nu jij dan, —Sörensen! meer steden in België, behalve Brussel! toe dan!—-” “’t Is tijd,” meldde de concierge aan de deur. “Ja, kijk nu! Zoo gaat het! Hier zitten we uur in uur uit en verknoeien onzen tijd aan de luie bengels daar, die toch niet willen
  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents