Keltische Mythen en Legenden
254 pages
Nederlandse

Keltische Mythen en Legenden

-

Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres
254 pages
Nederlandse
Le téléchargement nécessite un accès à la bibliothèque YouScribe
Tout savoir sur nos offres

Description

! ! " ! # $ " % # ! & " ! !!! ' ( ' ' ) " * ' + ,--. /0 1234-56 ' * ) ' 789&335:&2 ;;; 8 ( 90) ? 0@ 0 0 99 0 78)=0 $ =0@ (@* 0 0@*0@ ;;; > = " 9 * " %'AA!!! % % A ! "#$ % & ' ( ) ' * + $ &"+,+-% .

Informations

Publié par
Publié le 08 décembre 2010
Nombre de lectures 36
Langue Nederlandse
Poids de l'ouvrage 3 Mo

Extrait

= " 9 * " %'AA!!! % % A ! "#$ % & ' ( ) ' * + $ &"+,+-% ." />
Project Gutenberg's Keltische Mythen and Legenden, by T. W. Rolleston
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org
Title: Keltische Mythen and Legenden
Author: T. W. Rolleston
Translator: B.C. Goudsmit
Release Date: May 4, 2006 [EBook #18305]
Language: Dutch
Character set encoding: ISO-8859-1
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK KELTISCHE MYTHEN AND LEGENDEN ***
Produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net/
[Inhoud]
[Inhoud]
Koningin Maev
Keltische Mythen en Legenden
Door T. W. RollestonBewerkt door Dr. B. C. Goudsmit
Zutphen—W. J. Thieme & Cie
De Nederlandsche bewerking van deze Keltische Mythen was reeds voor een belangrijk deel gevorderd, toen de door ons zoo hoog gewaardeerde Dr B. C. GOUDSMITdoor den dood werd weggenomen. Wij slaagden er in een bevoegden vertaler te vinden (hij wenscht ongenoemd te blijven) voor het voltooien van zijn arbeid.
DEUITGEVERS.
Inleiding.
Het verleden kan worden vergeten, het sterft nimmer. De elementen, die in de vroegste tijden bij de vorming van een natie in het spel kwamen, blijven bestaan en dragen er toe bij haar geschiedenis te maken en den stempel te drukken op het karakter en den geest van het volk.
Daarom moet het nasporen van die elementen en het bepalen, voor zoover mogelijk, van het deel dat zij hebben gehad aan schering en inslag van het leven van een volk, van niet gering belang zijn voor hen die inzien, dat uit het verleden het heden en uit het heden de toekomst wordt geboren; die zich zelf, hun magen en hun medeburgers niet willen beschouwen alleen als voorbijgaande schimmen, zich van de eene duisternis in de andere spoedend, maar die weten dat door hen een breede historische stroom gaat, van een verwijderden en geheimzinnigen oorsprong naar een toekomst, die in hooge mate wordt bepaald door al de vroegere omzwervingen van dien menschen-stroom, maar ook, in niet geringen graad door hetgeen zij, dank zij hun moed, hun vaderlandsliefde, hun kennis en hun verstand, er van verkozen te maken.
De rol door het Keltisch ras gespeeld als vormende kracht in de geschiedenis, de literatuur en de kunst van het volk dat de Britsche Eilanden bewoont—een volk dat van dat middelpunt uit zijn heerschappij
[Inhoud]
[IX]
[Inhoud]
heeft uitgebreid over zulk een uitgestrekt gebied van de oppervlakte der aarde—is in de volksgedachte onbehoorlijk verkleind geworden. Voor een groot deel heeft hieraan schuld de algemeen gangbare benaming “Angel-Saksisch” voor het Britsche volk, als ras-aanwijzing. Uit een historisch oogpunt is die benaming ten eenenmale verkeerd. Niets wettigt deze onderscheiding van twee Neder-Duitsche stammen, wanneer wij het ras-karakter van het Britsche volk willen aangeven. Het gebruik dier benaming leidt tot ongerijmdheden als die welke de schrijver niet lang geleden opmerkte, toen de voorgenomen verheffing van een Ierschen bisschop tot kardinaal, door den Paus, in een Engelsch blad werd voorgesteld als te zijn ingegeven door den wensch van het hoofd der Katholieke kerk om een vriendelijkheid te bewijzen aan “het Angel-Saksisch ras.”
De juiste benaming voor de bevolking dezer eilanden en voor het typische en overheerschende deel van de bevolking van Noord-Amerika, is niet Angel-Saksisch maar Angel-Keltisch. Het is juist door deze vermenging van Germaansche en Keltische elementen dat het Britsche volk eenig is —het is juist die vermenging die aan dat volk het vuur, denélan, en in literatuur en kunst het gevoel voor stijl, kleur en handeling geeft—niet in het algemeen producten van den Germaanschen bodem—en te gelijkertijd de vastberadenheid en diepte, den eerbied voor oude wetten en gebruiken en de passie voor persoonlijke vrijheid, die min of meer vreemd zijn aan de romantische volken van Zuid-Europa. Mogen zij aan de Britsche Eilanden nimmer vreemd worden! Ook moet het Keltisch element in die eilanden niet worden geacht als geheel of zelfs zeer overwegend te zijn geleverd door de bevolkingen van den zoogenaamden “Keltischen Rand.” Het is thans aan de ethnologen wel bekend dat de Saksers volstrekt niet de Keltische of met Kelten vermengde bevolkingen uitroeiden die zij in het bezit vonden van Groot-Brittannië. De heer E. W. B. Nicholson, 1 bibliothecaris van de Bodley-bibliotheek schrijft in zijn belangrijk werk “Keltische Nasporingen” (1904):
“Namen niet opzettelijk bedacht om rassen aan te duiden moeten nooit worden beschouwd als bewijzen voor ras, maar alleen als bewijzen voor het gemeenschappelijke van taal, of staatkundige organisatie. Wij noemen een man die Engelsch spreekt, in Engeland woont en een klaarblijkelijk Engelschen naam draagt (bijv. Freeman of Newton) een Engelschman. 2 Toch geven statistieken van ‘betrekkelijke nigrescentie’ goede gronden om aan te nemen dat Lancashire, West-Yorkshire, Staffordshire, Worcestershire, Warwickshire, Leicestershire, Rutland, Cambridgeshire, Wiltshire, Somerset en een deel van Sussex even Keltisch zijn als Perthshire en Noord-Munster; dat Cheshire, Shropshire, Herefordshire, Monmouthshire, Gloucestershire, Devon, Dorset, Northamptonshire, Huntingdonshire en Bedfordshire meer Keltisch zijn—en even Keltisch als Noord-Wales en Leinster; terwijl Buckinghamshire en Hertfordshire zelfs 3 nog meer Keltisch zijn en gelijk staan met Zuid-Wales en Ulster.”
Het is dus voor een Angel-Keltisch, niet een Angel-Saksisch volk dat dit overzicht van de oude geschiedenis, den godsdienst en de mythische en romantische literatuur van het Keltisch ras is geschreven. Het is te hopen dat dat volk daarin dingen zal vinden, waardig in herinnering te blijven als bijdragen tot den algemeenen schat der Europeesche cultuur, maar vooral waardig in de herinnering te blijven van hen, die meer dan eenig ander levend volk hebben geërfd van het bloed, de neigingen en den aanleg der Kelten.
Te Oxford, dus genaamd naar den stichter, Sir T. Bodley (N.v.d.v.). 1 Het voorkomen van het donkere type onder de bewoners. (N.v.d.v.). 2 3 Met betrekking tot den naam “Freeman” voegt de heer Nicholson er nog bij: “Niemand was meer hartgrondig “Engelsch” in zijn sympathieën dan de groote historicus van dien naam en vermoedelijk zou niemand zich hardnekkiger hebben verzet tegen de onderstelling dat hij misschien uit Wales afstamde; toch heb ik zijn bijna physiek evenbeeld ontmoet in een pachter uit Wales (Evans geheeten), die op een paar minuten afstands van Pwllheli woonde.”
Inhoud.
I. II. III. IV.
INLEIDING DEKELTENINDEOUDEGESCHIEDENIS DEGODSDIENSTDERKELTEN DEMYTHENOMTRENTDEINVALLENINIERLAND DEOUDEMILESISCHEKONINGEN
IX 1 35 79 130
[X]
[XI]
[XIII]
[Inhoud]
V. VI. VII. VIII.
VERHALENVANDENCYCLUSVANULSTER VERHALENVANDENCYCLUSVANOSSIAN DEREISVANMAELDŪN MYTHENENVERHALENVANDEKIMBREN GODENVANHETHUISVANDŌN GODENVANHETHUISVANLLYR ARTHURENZIJNMAGEN REGISTER
Lijst van illustraties.
KONINGINMAEV “WIJVREEZENNIEMAND“WIJZIJNOPWEGNAARROME“ONMIDDELLIJKSTAPTEEENANDEROVERHEMHEENTOENHIJ DAARNEDERLAGVERCINGETORIXRIJDTLANGSHETROMEINSCHEKAMP “MOGETARAVOOREEUWIGVERLATENZIJNPRAEHISTORISCHETUMULUSTENEWGRANGE RIJENSTEENEN,TEKERMARIS, CARNAC MODERNESTEENAANBIDDINGTELOCRONAN, BRETAGNE INGANGVANDENTUMULUSTENEWGRANGE MENSCHENOFFERSINGALLIË “ZIJVROEGENMELKENKORENINRUILVOORHUNKINDERENST. FINNENENDEHEIDENSCHEAANVOERDER TUANBESPIEDTNEMED DETWEEAFGEZANTEN CORPREENKONINGBRES “SAWANGAFDENHALSTERDERKOEAANDENKNAAP“DEDRUÏDEDREEFHETNAARHETHUISVANZIJNVADER, KIANDEBOOTVANMANANAN “BIJDEFEESTENVANHETTOOVERVOLK“HIERBIJHETMEERWERKTEHIJSINENDENDEPUTVANCONNLA DEKOMSTVANDEZONENVANMILED HETVOLKVANDANALUISTERTNAARDEMUZIEKDERZWANEN ETHNÉHOORTSTEMMEN MACHAMEETDENOMTREKDERSTADUIT “DEEERSTEBOOMWASEENWILGMIDIRENETAIN “OPDENVLOERVANDEHUTVALLENZIJNVOGELVEERENAFCONARYINDENETTENVANHETTOOVERVOLK DEVLOEKVANMACHA DEKNAAPSETANTAVOLGTKONINGCONOR DEHONDVANCULLAN CUCHULAINVRAAGTDENKONINGOMWAPENEN “CATHBADKEEKNAARDESTERRENENHIJWERDZEER VERONTRUST” 180 KONINGINMAEVENDEDRUÏDE CUCHULAININDENSTRIJD “SLAAPNU, CUCHULAIN,BIJHETGRAFINLERGA“CUCHULAINGREEPFERDIATOENHIJVIEL
“HETHOOFDGINGNOGALTIJDDOORMETROEPENENVERMANEN
CUCHULAINENDETOOVERMAAGDEN EMERHOORTVANDEAFSPRAAK DEDOODVANCUCHULAIN FORBAYENKONINGINMAEV KONINGFERGUSENDEDWERG FINNVINDTDEOUDEMANNENINHETBOSCH “FINNHOORDEDETONENDERTOOVERHARP“IKBENSABA, O FINNOISĪNENNIAM
161 231 285 305 322 323 324 387
(Titelplaat). 6 8 22
24 32 38 42 50 56 68 70 82 84 90 92 94 96 98 102 108 112 114 124 128 136 138 146 150 154 162 164 166 168
188 190 196 202 204 206 208 214 224 226 236 238 244 248
[In[hXoIuVd]
[XV]
“HETWITTEPAARDWASUITHUNOOGENVERDWENENALSEEN KRANSVANNEVEL“ZIJVONDENZICHPLOTSELINGVERWARDINDRADENGAREN“PATRICKVERZOEKTZIJNSCHRIJVERSALLESNAUWKEURIGOPTE SCHRIJVEN“ZIJJOEGENHEMNAARHETSTRAND“DEFIANNARICHTTENEENSTEENENPILAAROP,METHAARNAAM INOGHAMLETTERSDERMOTNAMDENHORENENVULDEDIEN DERMOTENGRANIA “DETROEPDERFIANNAVERDWEEN,ENLIETHAAROVERAAN HAARSMART“HETWAREBETERVOORUDENMANTEWREKEN,DIEHIER VERBRANDIS“DEHELFTVANHETKORENVANUWLANDWORDTHIERGEMALEN
252 254 256 262 264 270 274 278 286 292 “DENVIERDENDAGKWAMZIJNAARHENTOEBUITENDEVESTING294 304 332 340 346 372
HETOFFERVANDIURANDENRIJMER DEBOETEDOENINGVANRHIANNON “EVNISSYENLEGDEZIJNHANDOPDENZAK“IKZALHAARNIETLOSLATEN“HETJAMMERENENWEEKLAGENWERDNOGLUIDERDANTE VORENGEHOORD
Hoofdstuk I: De Kelten in de oude geschiedenis.
Oudste mededeelingen.
In de kronieken van de classieke volken van omstreeks vijfhonderd jaar vóór de Christelijke jaartelling vindt men herhaaldelijk gewag gemaakt van een volk, dat met die naties in betrekking stond, somtijds in vrede, somtijds in den oorlog, en dat blijkbaar een krachtige en invloedrijke plaats innam in het onbekende gebied van Midden-Europa. Dit volk wordt door de Grieken de Hyperboreërs of Kelten genoemd; de laatste uitdrukking wordt 1 het eerst gevonden bij den aardrijkskundige Hecataeus, ongeveer 500 v.C.
Herodotus spreekt omstreeks een halve eeuw later van de Kelten, als van een volksstam die “aan gene zijde van de Zuilen van Hercules woont” —d.i. in Spanje, en verhaalt eveneens, dat de Donau in hun land ontspringt.
Aristoteles wist, dat zij “voorbij Spanje” woonden, dat zij Rome hadden ingenomen, en dat zij uitmuntten in krijgshaftige eigenschappen. Van tijd tot tijd vinden wij ook andere dan aardrijkskundige mededeelingen zelfs bij oude schrijvers. Hellanicus van Lesbos, een geschiedschrijver uit de vijfde eeuw v.C., beschrijft de Kelten als handhavers van rechtvaardigheid en als mannen, die de deugd liefhadden. Ephorus (omstreeks 350 v.C.) geeft drie dichtregels over de Kelten, waarin hij zegt, dat zij “dezelfde gewoonten hadden als de Grieken” (het is niet duidelijk, wat hij daarmee bedoelt), en dat zij op vriendschappelijken voet met dezen verkeerden, die dan ook gastvriendschap met hen sloten. Plato echter rangschikt in de “Wetten” de Kelten onder de volken, die zich aan dronkenschap overgeven en strijdlustig zijn, en men schrijft hun groote barbaarschheid toe bij gelegenheid van hun inval in Griekenland en de plundering van Delphi van het jaar 273 v.C. Hun aanval op Rome en de plundering dier stad omstreeks een eeuw vroeger is één der mijlpalen in de oude geschiedenis.
De geschiedenis van dat volk gedurende den tijd, toen het de overheerschende macht in Midden-Europa voerde, moet men gissen of weder opbouwen uit verspreide aanwijzingen en mededeelingen van op zich zelf staande gebeurtenissen in hun optreden tegenover Griekenland en Rome, zooals de dierkundige dikwijls een voorwereldlijk dier weder opbouwt uit enkele fossiele beenderen. Geen kronieken zijn van hen tot op onzen tijd overgeleverd, geen bouwkundige overblijfselen zijn tot op onze dagen in wezen gebleven; slechts enkele munten en enkele versierselen en bronzen wapenen, met email opgelegd of waarop fijne en schoone patronen zijn gegraveerd of gedreven—alleen deze en de namen, die
[XVI]
[Inhou[d1]
[2]
dikwijls in wonderlijk gewijzigde vormen verbonden zijn gebleven aan de plaatsen, waar zij woonden, van de Zwarte Zee tot aan de Britsche Eilanden, zijn zoowat al de zichtbare sporen, die ons door dien eertijds zoo machtigen volksstam van zijn beschaving en heerschappij zijn nagelaten. Toch kan daaruit en uit die verhalen van classieke schrijvers veel met zekerheid worden afgeleid, en nog meer kan met tamelijk veel waarschijnlijkheid worden gegist. De groote kenner der Keltische geschiedenis en oudheden, die voor enkele jaren is overleden, d’Arbois de Jubainville, heeft uit de beschikbare feiten een overtuigende schets gegeven der Keltische geschiedenis gedurende den tijd, die voorafgegaan is aan dien, waarop zij in het volle geschiedkundige licht zijn gekomen tijdens de 2 veroveringen van Caesar , en van die schets geven wij hier de voornaamste trekken weer.
Het echte Keltische ras.
Om te beginnen, moeten wij het denkbeeld op zijde zetten, dat het Keltenland ooit door één enkel zuiver en homogeen ras is bewoond geweest. De echte Kelten waren, als wij op dit punt de met zorg bestudeerde en goed gedocumenteerde gevolgtrekkingen mogen aannemen 3 van Dr. T. Rice Holmes welk betoog wordt bevestigd door de eensluidende mededeelingen der oudheid, een rijzig, lichtharig ras, 4 oorlogslievend en heerschzuchtig , dat oorspronkelijk (zoover wij het nog kunnen nagaan) hun woonplaats gehad heeft ergens bij de bronnen van den Donau, en die, zoowel door verovering als door op vredelievende wijze door te dringen, hun heerschappij uitstrekten over Midden-Europa, Gallië, Spanje en de Britsche Eilanden. Zij roeiden de oorspronkelijke praehistorische bewoners van die streken—palaeolithische en neolithische rassen, dolmen-bouwers en bewerkers van brons—niet uit, maar zij legden hun wel hun taal, hun industrie en hun overleveringen op, waartegenover zij ongetwijfeld van hun kant veel van hen overnamen, vooral, zooals wij zullen zien, op het gebied van den godsdienst. Onder de rassen vormden de echte Kelten een aristocratische en overheerschende kaste. In die hoedanigheid stonden zij, zoowel in Gallië en in Spanje als in Brittannië en in Ierland, aan de spits van het gewapend verzet tegen vreemde invallen. Zij vingen den krachtigsten stoot op van oorlogen, verbeurdverklaringen en verbanning. Het ontbrak hun nooit aan moed, maar zij waren niet krachtig of niet eensgezind genoeg om de overhand te krijgen, en zij kwamen in veel grootere verhouding om dan de andere bewoners, die zij zelf hadden ten onder gebracht. Maar ook verdwenen zij, door hun bloed met dat van die andere bewoners te vermengen, waardoor zij den stempel van een aantal van hun eigen edele en mannelijke eigenschappen op hen drukten. Dit is de reden, dat de karakteristieke eigenschappen van die volken, die in onzen tijd Kelten genoemd werden en die de Keltische overleveringen en de Keltische taal voortplantten, in enkele opzichten zoozeer verschillen van die der Kelten uit de classieke geschiedenis en die der Kelten, die de litteratuur en de kunst van het oude Griekenland hebben voortgebracht, terwijl zij in andere opzichten daarmede zoo treffend overeenkomen. Om slechts één lichamelijk kenmerk te kiezen, de bewoners der meer Keltische districten van de Britsche eilanden kenmerken zich tegenwoordig door hun donkere gelaatskleur, hun haren enz. Zij zijn niet bijzonder donker, maar 5 toch donkerder dan het overige gedeelte der bewoners van het koninkrijk. Maar de echte Kelten der twaalfde eeuw zijn door Giraldus Cambrensis als een licht gekleurd ras beschreven.
De gouden eeuw der Kelten.
Maar wij loopen op ons onderwerp vooruit en moeten terugkeeren tot het tijdperk van den oorsprong der Keltische geschiedenis. Evenals de sterrenkundigen het bestaan eener onbekende planeet hebben ontdekt door de storingen, door deze op de reeds waargenomen planeten uitgeoefend, zoo kunnen wij in de vijfde en vierde eeuw vóór Christus de aanwezigheid van een groote macht en van krachtige bewegingen onderscheiden, die geschiedden achter een sluier, die nooit meer zal worden opgelicht. Dit was de Gouden Eeuw der Kelten op het vasteland van Europa. Gedurende dat tijdperk voerden de Kelten drie groote en voorspoedige oorlogen, die geen geringen invloed hadden op den loop der geschiedenis van Zuid-Europa. Omstreeks 500 v.C. veroverden zij Spanje op de Carthagers. Een eeuw later zien wij hen bezig met de verovering van Noord-Italië op de Etruskers. Zij vestigden zich in grooten getale op het gebied, dat later bekend werd als Gallia Cisalpina, waar een aantal namen, zooals Mediolanum(Milaan),Addua(Adda),Virodunum(Verduno), en misschien
[3]
[4]
[5]
6 Cremona(creamh, er getuigenis van afleggen, dat zij dit, knoflook) gebied hebben bezet. Zij hebben nog een grooter herinnering achtergelaten in den voornaamsten der Latijnsche dichters, wiens naam, Vergilius, schijnt 7 te wijzen op zijn Keltische afstamming . Tegen het einde der vierde eeuw overstroomden zij Pannonia, toen zij de Illyriërs ten onder brachten.
Bondgenootschappen met de Grieken.
Al die oorlogen werden ondernomen in bondgenootschap met de Grieken, met wie de Kelten in die periode op den meest vriendschappelijken voet verkeerden. Door den oorlog met de Carthagers werd het monopolie, dat deze bezaten op het gebied van den handel in tin met Brittannië en in zilver met de Spaansche mijnwerkers, vernietigd, en de weg over land door Frankrijk heen naar Brittannië, ten behoeve waarvoor de Phoceërs in het jaar 600 v.C. de haven van Marseille hadden gesticht, werd voor goed aan den Griekschen handel verzekerd. Grieken en Kelten waren in dat tijdperk verbonden tegen Phoeniciërs en Perzen. De nederlaag, Hamilcar te Himera, in Sicilië, door Gelon toegebracht, viel in hetzelfde jaar als die van Xerxes te Salamis. Het Carthaagsche leger in dien veldtocht bestond uit huurlingen van een half dozijn volken, maar in de rangen der Carthagers werd geen enkele Kelt gevonden, en de vijandschap der Kelten was een voorname oorzaak, dat de Carthagers de Perzen geen hulp boden ter vernietiging van hun gemeenschappelijken vijand. Deze feiten bewijzen, dat de Kelten een belangrijke rol speelden, om te beletten, dat het Grieksche type van beschaving werd overweldigd door de dwingelandij van Oostersche volken, en dat het in Europa het onschatbare zaad van vrijheid en menschelijke cultuur in het leven hield.
Alexander de Groote.
Wij zien de Kelten weer naar voren treden als een hoogst belangrijken factor, toen Hellas van haar kant onder Alexander den Groote haar tegenaanval tegen het Oosten begon.
“Wij vreezen niemand”
In de vierde eeuw v.C. werd Macedonië door Thracische en Illyrische benden aangevallen en bijna vernietigd. Koning Amyntas II werd verslagen en in ballingschap gedreven. Zijn zoon Perdiccas II werd in den slag gedood. Toen Philippus, een jongere broeder van Perdiccas, den onbeteekenenden en waggelenden troon besteeg, dien hij en zijn opvolgers tot den zetel van een machtig rijk zouden maken, werd hij krachtig gesteund in zijn pogingen de Illyriërs het hoofd te bieden door de veroveringen der Kelten in de valleien van den Donau en de Po. In de dagen van Alexander werd het bondgenootschap voortgezet en misschien
[6]
[7]
meer op wettelijken grondslag gevestigd. Toen Alexander op het punt stond, Azië te veroveren (334 v.C.) sloot hij eerst een verdrag met de Kelten “die aan de Jonische Golf woonden”, ten einde zijn Grieksch grondgebied tijdens zijn afwezigheid tegen een aanval te beveiligen. Die gebeurtenis is door Ptolemaeus Soter beschreven in zijn geschiedenis van 8 de oorlogen van Alexander . Het verhaal is zóó levendig, dat het den stempel draagt van een authentieke geschiedenis, en een andere merkwaardige getuigenis van de waarheid van het verhaal is door de Jubainville aan het licht gebracht. Toen de Keltische afgevaardigden, die beschreven worden als mannen, hooghartig in hun optreden en van grooten lichaamsbouw, na hun zending te hebben volbracht, met den koning dronken, vroeg hij hun, naar het verhaal zegt, wat wel datgene was, waarvoor zij het meest bevreesd waren. De afgevaardigden antwoordden: “Wij vreezen niemand: er is slechts één ding, waarvoor wij bang zijn, en wel, dat de hemel op ons zou kunnen neervallen; maar wij stellen niets zoo zeer op prijs als de vriendschap van iemand zooals gij.” Alexander nam afscheid van hen, en fluisterde, na zich tot zijn edelen te hebben gewend, “Wat zijn die Kelten toch vreeselijke pochers.” Toch was het antwoord, met al zijn Keltische bravour en pralerij, niet zonder waardigheid en hoffelijkheid. De uitdrukking omtrent het neervallen van den hemel schijnt een blik te schenken op het eene of andere primitieve geloof of de eene of 9 andere mythe, waarvan de beteekenis niet meer te doorgronden is. De nationale eed, waarmede de Kelten zich verbonden, aan hun verdrag met Alexander trouw te blijven, is zeer merkwaardig. “Als wij dit verdrag niet gestand doen,” zoo zeiden zij, “moge dan de hemel op ons neervallen en ons verbrijzelen, moge de aarde zich openen en ons verzwelgen, moge de zee openbarsten en ons overweldigen.” De Jubainville vestigt met nadruk de aandacht op een plaats uit de “Táin Bo Cuailgne,” in het Boek van 10 Leinster, waar de helden uit Ulster hun koning, die hen in den strijd wenschte te verlaten, ten einde een aanval af te weren op een ander gedeelte van het slagveld, mededeelen: De hemel is boven ons, en de aarde onder ons, en de zee is om ons heen gelegen. Tenzij de hemel met zijn menigte sterren neervalt op den grond, waarop wij gekampeerd zijn, of tenzij de aarde door een aardbeving wordt van een gereten, of tenzij de golven der blauwe zee over de bosschen der levende wereld komen, zullen 11 wij niet wijken. Het overleven van dit eigenaardige eedsformulier gedurende meer dan duizend jaar, en het weder te voorschijn komen in een mythisch Iersch verdichtsel, nadat er het eerst van gehoord is onder de Kelten van Midden-Europa, is ongetwijfeld zeer merkwaardig, en is met andere feiten, die wij later zullen vermelden, een krachtig bewijs voor de 12 eenheid en de onverwoestbaarheid der Keltische beschaving.
De plundering van Rome.
Wij hebben reeds melding gemaakt van twee der groote oorlogen, door de op het vasteland wonende Kelten gevoerd; wij komen thans tot den derden, dien tegen de Etruskers, die hen ten slotte in botsing bracht met de grootste macht van het heidensche Europa, en aanleiding gaf tot hun grootste wapenfeit, de plundering van Rome. Omstreeks het jaar 400 v.C. schijnt het Keltische rijk het toppunt van zijn macht te hebben bereikt. Onder een koning, bij Livius Ambicatus genoemd, die waarschijnlijk het hoofd van een overheerschenden stam was in een militairen bond, zooals in onze dagen de Duitsche Keizer, schijnen de Kelten in sterke mate te zijn samengesmeed tot een politieke eenheid, en een op eenzelfde doel gerichte politiek te hebben gevolgd. Daar zij aangetrokken waren door het vruchtbare land van Noord-Italië, daalden zij af door de passen der Alpen, en wisten zij zich daar, na hevige gevechten met de Etruscische inwoners, te handhaven. In die dagen drongen de Romeinen van beneden af op de Etruskers aan, en Romeinen en Kelten werkten volkomen met elkander in overleg en voor dat doel verbonden met elkander samen. Maar de Romeinen, die waarschijnlijk een groote minachting hadden voor de Noordelijke barbaarsche krijgslieden, hadden de onbezonnenheid oneerlijk spel met hen te spelen bij het beleg van Clusium (301 v.C.) welke plaats de Romeinen beschouwden als één der bolwerken van Latium tegen het noorden. De Kelten herkenden Romeinen, die bij hen gekomen waren in het onschendbare karakter van afgevaardigden, als strijders onder de rijen van den vijand. De gebeurtenissen, die toen volgden, zijn, in den vorm, waarin zij tot ons zijn gekomen, zeer vermengd met legenden, maar er zijn toch enkele trekken onder van dramatische kracht en levendigheid, waarin het ware karakter der Kelten duidelijk herkenbaar naar voren treedt. Zooals ons wordt verhaald, wendden zij zich tot Rome, om genoegdoening te krijgen voor het verraad der afgezanten, de drie zonen van Fabius Ambustus, den opperpriester. De Romeinen weigerden aan dien eisch gehoor te geven, en kozen juist de Fabii tot militaire tribunen voor het
[8]
[9]
volgende jaar. Daarop braken de Kelten het beleg van Clusium op en trokken regelrecht op Rome af. Zij dachten er niet aan, op goed geluk te plunderen of te verwoesten, zij vielen geen enkele stad of vesting aan. “Wij zijn op weg naar Rome,” zoo riepen zij tot de wachten op de muren der provinciesteden, die verwonderd en beangst den ontzaglijken troep, die onafgebroken naar het zuiden trok, nastaarden. Eindelijk bereikten zij de Allia, enkele mijlen van Rome af, waar de geheele beschikbare troepenmacht der stad in slagorde stond geschaard om hen tegemoet te den trekken. De slag werd geleverd den 18 Juli 390, dien ongelukkigendies Alliensis, die lange jaren in den Romeinschen kalender de herinnering levendig hield aan de diepste vernedering, die de Republiek ooit heeft ondergaan. De Kelten omsingelden het Romeinsche leger en vernietigden het in één enkelen geweldigen aanval. Drie dagen later waren zij in Rome, en omstreeks een jaar bleven zij meester van de stad of van haar puinhoopen, totdat een groote geldboete was betaald en de trouweloosheid bij Clusium ten volle was gewroken. Omstreeks een eeuw lang nadat het vredesverdrag gesloten was, bleef de vrede tusschen de Kelten en de Romeinen gehandhaafd, en het verbreken van dien vrede, toen enkele Keltische stammen zich met hun ouden vijand, de Etruskers, verbonden tijdens den derden Samnietischen oorlog, viel samen met het ineenstorten 13 van de Keltische macht. Wij moeten thans nog twee vragen bespreken voordat wij het geschiedkundige gedeelte van deze Inleiding kunnen afsluiten. In de eerste plaats, wat zijn de bewijzen dat de Keltische macht zich gedurende die periode zoover over Midden-Europa heeft verspreid? In de tweede plaats, waar waren toen de Germaansche volksstammen, en wat was hun verhouding tot de Kelten?
“Wij zijn op weg naar Rome”
Keltische plaatsnamen in Europa.
Het zou ons te ver tot philologische vraagstukken terugvoeren, die alleen de wetenschappelijke beoefenaar der Keltische wetenschappen ten volle kan waardeeren, als wij deze vragen volledig zouden willen beantwoorden. Men vindt de bewijzen volledig ontwikkeld in het werk van de Jubainville, waarnaar wij reeds herhaaldelijk hebben verwezen. De studie der Europeesche plaatsnamen vormt den grondslag zijner bewijsvoering. Neem bij voorbeeld den Keltischen naamNoviomagus, samengesteld uit twee Keltische woorden, waarvan het bijvoeglijk naamwoord “nieuw” beteekent 14 enmagos(in het Ierschmagh) een veld of vlakte. Er waren in de oudheid negen plaatsen met dien naam bekend. Zes waren in Frankrijk gelegen, daaronder de plaatsen, nu Noyon, in Oise gelegen, Nyon in de Vogezen, Nyons, in Drôme. Buiten Frankrijk waren er drie, en wel Nijmegen, in de Nederlanden, Neumagen, in het Rijnland en één in Spier, in het Palatinaat.
Het woorddunum, dat nog zoo veelvuldig in onzen tijd in plaatsnamen kan
[10]
[11]
worden herkend (Dundalk, Dunrobius enz.) en dat vesting of kasteel beteekent, is een tweede typisch Keltisch element in Europeesche plaatsnamen. Het kwam zeer dikwijls in Frankrijk voor—b.v.Lugdunum (Lyon),Virodunum(Verdun). Men vindt het ook in Zwitserland—b.v. Minno-dumun(Moudon),Eburo-dunum(Yverdon)—en in Nederland, waar de naam Leiden kan teruggevoerd worden tot het KeltischeLug-dunum. In Groot-Brittannië werd de Keltische uitdrukking dikwijls eenvoudig vertaald doorcastra; zoo werdCamulo dunumColchester, Brano-dunumBrancaster. In Spanje en Portugal worden door classieke schrijvers acht namen, die opdunumeindigen, vermeld. In Duitschland kunnen de moderne namen Kempton, Karnberg, Liegnitz, teruggevoerd worden tot de Keltische vormenCambo-dunum,Carro-dunum,Lugi-dunum, ook vinden wij eenSingi-dunum, nu Belgrado in Servië,Novi-dunum, nu Isakstcha, in Rumenië, eenCarro-dunumin Zuid-Rusland, bij den Dniester, en een ander in Croatië, thans Pitsmeza.Sego-dunum, nu Rodez, in Frankrijk, wordt ook in Beieren gevonden (Wurzburg) en in Engeland(Sege-dunum), nu Wallsend, in Northumberland, en het eerste gedeelte,sego, vindt men terug in Segorbe(Sego-briga), in Spanje.Briga is een Keltisch woord, de oorsprong van onsburg, en komt in beteekenis overeen metdunum.
Nog een ander voorbeeld: het woordmagos, een vlakte, dat veel voorkomt als deel van Iersche plaatsnamen, wordt herhaaldelijk in Frankrijk gevonden, en ook buiten Frankrijk; in landen, die niet meer Keltisch zijn, komt het voor den dag in Zwitserland (Uro-magus, nu Promasens) in het Rijnland (Broco-magus,Brumath), in Nederland, zooals wij reeds opmerkten (Nijmegen), verschillende malen in Lombardije, en in Oostenrijk.
Wij hebben met die enkele voorbeelden het onderwerp volstrekt niet uitgeput, maar zij dienen alleen om een denkbeeld te geven hoezeer de Kelten over Europa verbreid waren, en om aan te toonen, dat over dat 15 uitgestrekte gebied de taal der Kelten overal dezelfde was.
Oude Keltische kunst.
De overblijfselen van oude Keltische kunstwerken geven alle hetzelfde beeld. In het jaar 1846 werd een groote vóór-Romeinsche necropolis (doodenstad) ontdekt te Hallstatt, bij Salzburg, in Oostenrijk. Het bevat overblijfselen, die naar de meening van Dr. Arthur Evans afkomstig zijn uit den tijd van 750 tot 400 v.C. Die overblijfselen wijzen in sommige gevallen op een hoogen trap van ontwikkeling en beschaving en een uitgebreiden handel. Men vindt daar barnsteen uit de Oostzee, Phoenicisch glas en goudblad van Oostersche bewerking. Er worden ijzeren zwaarden gevonden, waarvan de gevesten en scheeden rijkelijk versierd zijn met goud, ivoor en barnsteen.
De Keltische beschaving, zooals die zich openbaart in de overblijfselen te Hallstatt, ontwikkelden zich later in wat men noemt de beschaving uit de La-Tène periode. La Tène was een nederzetting aan het noordoostelijke uiteinde van het meer van Neuchâtel, en daar zijn een aantal voorwerpen van het hoogste belang gevonden, sedert die plaats in 1858 voor het eerst werd nagezocht. Die oudheden vertegenwoordigen volgens Dr. Evans het hoogtepunt der Gallische beschaving en dagteekenen van ongeveer de derde eeuw vóór Christus. Het type der kunst, die daar is gevonden, moet beoordeeld worden in het licht van een opmerking door Romilly Allan voor eenige jaren gemaakt in zijn “Keltische Kunst” (blz. 13).
“De groote moeilijkheid voor het begrijpen der ontwikkeling van de Keltische kunst is gelegen in het feit, dat de Kelten, hoewel zij nooit nieuwe denkbeelden schijnen te hebben uitgevonden, een buitengewone vatbaarheid bleken te hebben, om denkbeelden aan te grijpen en over te nemen van de verschillende volken, met wie zij hetzij door oorlogen, hetzij door handelsbetrekkingen in aanraking kwamen. En zoodra de Kelt een denkbeeld van zijn naburen had overgenomen, was hij in staat daaraan een zóó duidelijk Keltische kleur te geven, dat het spoedig iets werd, dat volkomen afweek van wat het oorspronkelijk geweest was, en dan ook bijna niet meer te herkennen was.”
Wat nu de Kelten ontleenden aan de kunstbeschaving, die op het vasteland haar hoogtepunt bereikte in de overblijfselen van La Tène, waren bepaalde, oorspronkelijk aan de natuur ontleende motieven van Grieksche versierselen en wel in de eerste plaats de palmette- en de meander-motieven. Maar een eigenaardige karaktertrek van de Kelten was het, dat zij in hun kunst er tegen waakten, de natuurlijke vormen der planten- en dierenwereld na te bootsen of zelfs maar in de verte te naderen. Zij
[12]
[13]
  • Univers Univers
  • Ebooks Ebooks
  • Livres audio Livres audio
  • Presse Presse
  • Podcasts Podcasts
  • BD BD
  • Documents Documents